zondag 4 oktober 2009

Voogdij

Burgerlijk Wetboek: Afdeling 6. Voogdij




Volledige tekst uit het burgerlijk wetboek


짠 1. Voogdij in het algemeen

Artikel 279. vervallen

Artikel 280.De voogdij begint:
a. voor de voogd die door een ouder is benoemd: op het tijdstip waarop hij zich na het overlijden van deze ouder bereid verklaart de voogdij te aanvaarden. De verklaring moet door de betrokkene in persoon of bij bijzondere gevolmachtigde worden afgelegd ter griffie van het kantongerecht dat overeenkomstig artikel 429c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in zaken betreffende minderjarigen bevoegd is. De verklaring moet worden afgelegd binnen veertien dagen, of - indien de persoon, die de verklaring moet afleggen, zich buiten Nederland bevindt - binnen twee maanden, nadat de benoeming is betekend. Tot betekening kan iedere belanghebbende, alsmede de raad voor de kinderbescherming opdracht geven.
b. voor de voogd die - nadat hij zich bereid heeft verklaard de voogdij te aanvaarden - door de rechter is benoemd: op de dag, waarop de beslissing die de benoeming inhoudt, in kracht van gewijsde is gegaan, of - zo deze uitvoerbaar bij voorraad is verklaard - daags nadat de beslissing die de benoeming inhoudt, is verstrekt of verzonden. Een mondelinge bereidverklaring geschiedt ten overstaan van de rechter die benoemt; een schriftelijke bereidverklaring wordt neergelegd ter griffie waar de benoeming zal geschieden.

Artikel 281. 1) De voogdij eindigt op de dag, waarop in kracht van gewijsde is gegaan de beschikking waarbij:
a. de voogd is ontslagen of ontzet;
b. het gezag over de onder zijn voogdij staande minderjarige aan een of beide ouders is opgedragen; of
c. de voogdij overeenkomstig artikel 299a of 302 lid 4 van dit boek aan een andere voogd is opgedragen.
2) Is een beschikking als in het eerste lid bedoeld, uitvoerbaar verklaard bij voorraad, dan eindigt de voogdij daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden.

Artikel 282. 1) Op eensluidend verzoek van de voogd en een ander die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, kan de rechter bepalen dat de voogdij door hen gezamenlijk wordt uitgeoefend.
2) Voor de duur van de gezamenlijke uitoefening van de voogdij worden beide in het eerste lid bedoelde personen als voogd aangemerkt.
3) Het verzoek wordt afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
4) Gezamenlijke uitoefening van de voogdij is niet mogelijk ten aanzien van tijdelijke voogdij als bedoeld in de artikelen 296 en 297)Zij staat niet open voor rechtspersonen.
5) Artikel 253a is van overeenkomstige toepassing.
6) In afwijking van artikel 336 hebben twee voogden die gezamenlijk de voogdij uitoefenen, de plicht en het recht het minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Artikel 253w is, zolang de gezamenlijke voogdij voortduurt, ten aanzien van hen beiden van overeenkomstige toepassing.
7) Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan vergezeld gaan van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind in de geslachtsnaam van een van de voogden. Een zodanig verzoek wordt afgewezen, indien:
a. het kind van twaalf jaar of ouder ter gelegenheid van zijn verhoor niet heeft ingestemd met het verzoek;
b. het verzoek tot gezamenlijke voogdij wordt afgewezen; of
c. het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet.

Artikel 282a. De gezamenlijke uitoefening van de voogdij eindigt op de dag waarop in kracht van gewijsde is gegaan de beschikking waarbij de gezamenlijke uitoefening van de voogdij is be챘indigd of waarbij de voogdij is ge챘indigd ingevolge artikel 281, alsmede na het overlijden van een van de voogden.

Artikel 282b. Na de dood van een voogd die de voogdij samen met een ander uitoefende, oefent de andere voogd voortaan alleen de voogdij over de kinderen uit.

Artikelen 283 tot en met 291a. Niet langer van toepassing.

짠 2. Voogdij door een der ouders opgedragen

Artikel 292. 1) Een ouder kan bij uiterste wilsbeschikking of bij uitsluitend hiertoe verleden notari챘le akte bepalen welke persoon dan wel welke twee personen na zijn dood voortaan als voogd onderscheidenlijk als gezamenlijke voogden het gezag over zijn kinderen zal uitoefenen.
2) Hij kan geen rechtspersoon als voogd aanwijzen.
3) Hebben beide ouders van deze bevoegdheid gebruik gemaakt, en sterven zij, zonder dat men kan weten wie het eerst overleden is, dan bepaalt de kantonrechter ambtshalve wiens beschikking gevolg heeft.

Artikel 293. De door de ouder getroffen regeling heeft geen gevolg of vervalt:
a. indien na zijn overlijden de andere ouder van rechtswege of krachtens rechterlijke beschikking het gezag over zijn kinderen uitoefent;
b. indien en voorzover hij op het tijdstip van zijn overlijden het gezag over zijn kinderen niet heeft;
c. indien de andere die met de ouder gezamenlijk het gezag uitoefent van rechtswege de voogd over de kinderen wordt.

Artikel 294. vervallen

짠 3. Voogdij door de rechter opgedragen

Artikel 295. De kantonrechter benoemt een voogd over alle minderjarigen, die niet onder ouderlijk gezag staan en in wier voogdij niet op wettige wijze is voorzien, tenzij deze benoeming aan de rechtbank is opgedragen.

Artikel 296.1) Is voorziening nodig in afwachting van het begin der voogdij overeenkomstig artikel 280 van dit boek, dan benoemt de kantonrechter een voogd voor de duur van deze omstandigheden.
2) Zodra bedoelde omstandigheden zijn vervallen, wordt deze voogd op verzoek van hem die hij vervangt, door de kantonrechter ontslagen.

Artikel 297.1) De kantonrechter benoemt insgelijks een voogd, wanneer voorziening nodig is wegens:
a. tijdelijke onmogelijkheid, waarin een voogd zich bevindt, het gezag uit te oefenen; of
b. onbekendheid van bestaan of verblijfplaats van de voogd; of
c. in gebreke blijven van de voogd, het gezag uit te oefenen.
2) Is de benoeming op het eerste lid onder c gegrond, dan kan de kantonrechter de benoemde voogd een beloning toekennen en is de in gebreke gebleven voogd jegens de minderjarige aansprakelijk voor de kosten die de vervanging veroorzaakt, alsmede, behoudens zijn verhaal op de benoemde voogd, voor diens verrichtingen.
3) Zodra de in het eerste lid genoemde omstandigheden zijn vervallen, wordt de benoemde voogd op eigen verzoek of op verzoek van degene die hij vervangt, door de kantonrechter ontslagen, tenzij gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd.
4) Indien in geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij een van de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich voordoet ten aanzien van een van beide voogden, oefent de andere voogd het gezag over de kinderen alleen uit. Zodra deze omstandigheid is vervallen, herleeft de gezamenlijke voogdij. Het tweede lid is niet van toepassing.

Artikel 298. Gedurende de in de beide voorgaande artikelen bedoelde voogdij is de uitoefening van de voogdij geschorst ten aanzien van de voogd die het betreft.

Artikel 299. De kantonrechter benoemt de voogd op verzoek van bloed- of aanverwanten van de minderjarige, de raad voor de kinderbescherming, schuldeisers of andere belanghebbenden, of ambtshalve, behoudens artikel 282a.

Artikel 299a. 1) Degene die met instemming van de voogd een minderjarige in zijn gezin - anders dan uit hoofde van een ondertoezichtstelling of een plaatsing onder voorlopige voogdij - tenminste een jaar heeft verzorgd en opgevoed, kan de kinderrechter verzoeken hem, dan wel een rechtspersoon als bedoeld in artikel 302 van dit boek, tot voogd te benoemen.
2) Indien de minderjarige door meer dan een persoon als behorende tot het gezin wordt verzorgd en opgevoed, kan het verzoek slechts door dezen gemeenschappelijk worden gedaan.
3) Het verzoek kan ook worden gedaan door de raad voor de kinderbescherming.
4) De kinderrechter willigt het verzoek slechts in, indien hij dit in het belang van de minderjarige acht en hem genoegzaam is gebleken, dat de voogd niet bereid is zich van zijn bediening te doen ontslaan. Alsdan benoemt hij bij voorkeur degene wiens benoeming wordt verzocht tot voogd, mits deze bevoegd is tot uitoefening van de voogdij.
5) Is het bij het eerste lid bedoelde verzoek gedaan, dan blijft het tweede lid van artikel 336a, van dit boek buiten toepassing, totdat op het verzoek bij gewijsde is beslist.
6) In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij wordt de in het eerste lid bedoelde instemming door beide voogden gegeven.

Artikel 300. vervallen

Artikel 301. 1) De ambtenaar van de burgerlijke stand geeft de kantonrechter onverwijld kennis:
a. van het overlijden van ieder die minderjarige kinderen achterlaat;
b. van de aangifte van geboorte van ieder kind, waarover de moeder niet van rechtswege het gezag uitoefent.
2) De ambtenaar van de burgerlijke stand geeft de raad voor de kinderbescherming onverwijld kennis:
a. van het overlijden van ieder, die minderjarige kinderen nalaat, tenzij van rechtswege in het gezag over deze kinderen is voorzien;
b. van de aangifte van de geboorte van ieder kind, geboren binnen 306 dagen nadat het huwelijk van zijn moeder door de dood van haar echtgenoot is ontbonden, en van ieder kind, ten aanzien van wie alleen het moederschap vaststaat;
c. van iedere latere vermelding houdende een erkenning die is
toegevoegd aan een geboorteakte van een minderjarige;
d. van iedere door hem toegevoegde latere vermelding van een rechterlijke uitspraak die een minderjarige betreft, houdende een ontkenning van het vaderschap, vernietiging van een erkenning, gegrondverklaring van een betwisting of inroeping van staat of vernietiging van zulk een uitspraak.
3) Indien het huwelijk van de overledene die minderjarige kinderen nalaat, gerechtelijk was ontbonden, of de overledene van tafel en bed gescheiden was, bericht de ambtenaar van de burgerlijke stand - zo de andere ouder nog leeft - deze omstandigheden tevens aan de raad voor de kinderbescherming en aan de kantonrechter; deze zendt alsdan de door hem ontvangen kennisgeving door aan de rechtbank, die over het verzoek tot ontbinding van het huwelijk of tot scheiding van tafel en bed heeft beslist.

짠 4. Voogdij van rechtspersonen

Artikel 302. 1) De rechter kan de voogdij opdragen aan een voogdij-instelling die als zodanig door Onze Minister van Justitie op grond van artikel 60, eerste lid, onder a, van de Wet op de jeugdhulpverlening wordt gesubsidieerd.
2) De rechter die de voogdij aan een rechtspersoon opdraagt, let hierbij op de godsdienstige gezindheid of de levensovertuiging van de minderjarige en van het gezin, waartoe deze behoort.
3) Elke voogdij van een rechtspersoon die door fusie of splitsing ophoudt te bestaan, gaat over op de verkrijgende rechtspersoon onderscheidenlijk in overeenstemming met het voorstel tot splitsing op een van de verkrijgende rechtspersonen, een en ander mits de verkrijgende rechtspersoon een rechtspersoon is waaraan de rechter krachtens lid 1 een voogdij kan opdragen.
4) Niettemin kan de kantonrechter vervolgens op verzoek van bloed- en aanverwanten van de minderjarige, van de raad voor de kinderbescherming, van belanghebbenden of ambtshalve, de voogdij aan een ander opdragen.

Artikel 303. 1) Voorzover de wet niet anders bepaalt, heeft de met voogdij belaste rechtspersoon dezelfde bevoegdheden en verplichtingen als andere voogden.
2) De uitoefening van de voogdij geschiedt door het bestuur. Dit kan een of meer van zijn leden schriftelijk machtigen tot de uitoefening van de voogdij over de minderjarigen die in de machtiging zijn genoemd.

Artikel 304. 1) Met de rechtspersoon zijn de bestuurders hoofdelijk en persoonlijk aansprakelijk voor iedere schade, die te wijten is aan een niet-behoorlijke uitoefening van de voogdij.
2) Iedere bestuurder zal zich echter van zijn aansprakelijkheid kunnen bevrijden door te bewijzen, dat hij geen schuld heeft aan de schade.
3) Indien het bestuur overeenkomstig het tweede lid van het vorige artikel een of meer van zijn leden in het bijzonder tot de uitoefening van de voogdij gemachtigd heeft, wordt vermoed, dat de schade uitsluitend aan de schuld van deze leden te wijten is.

Artikel 305. 1) De rechtspersoon, die hem toevertrouwde minderjarigen uit huis plaatst, houdt de raad voor de kinderbescherming schriftelijk op de hoogte van de plaatsen waar zij zich bevinden.
2) De plaatsen, waar met voogdij belaste rechtspersonen minderjarigen geplaatst hebben, worden door de raad voor de kinderbescherming bezocht, zo vaak hij dit ter beoordeling van de toestand der minderjarigen dienstig acht.

Artikel 306. 1) Zonder toestemming van de kantonrechter mag een rechtspersoon een hem toevertrouwde minderjarige niet buiten Nederland plaatsen.
2) De kantonrechter verleent deze toestemming slechts, indien hij de plaatsing voor de minderjarige wenselijk acht.

Artikel 306a. De zesde afdeling van deze titel is niet van toepassing op de uitoefening van de voorlopige voogdij als bedoeld in de artikelen 241, 271, 272, 331 en 332 van dit Boek.

Artikelen 307 t/m 319. Niet langer van toepassing.

짠 5. Ontslag van de voogdij

Artikelen 320 t/m 321. vervallen

Artikel 322. 1) Iedere voogd kan zich van zijn bediening doen ontslaan, indien:
a. hij aantoont, dat hij tengevolge van een sedert de aanvang van zijn bediening opgekomen geestelijk of lichamelijk gebrek niet meer in staat is deze waar te nemen;
b. hij de vijfenzestigjarige leeftijd bereikt heeft;
c. een daartoe bevoegd persoon zich schriftelijk heeft bereid verklaard de voogdij over te nemen, en de kantonrechter deze overneming in het belang van de minderjarigen acht.
2) Bij gezamenlijke uitoefening van de voogdij is het eerste lid slechts van toepassing indien beide voogden zich van hun bediening willen doen ontslaan.

Artikel 323. Op verzoek van de voogden gezamenlijk of van een van hen be챘indigt de rechter de gezamenlijke uitoefening van de voogdij. Alsdan bepaalt de rechter aan wie van beide voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen alleen zal toekomen.

짠 6. Onbevoegdheid tot de voogdij

Artikel 324. 1) Wanneer een voogd op een der in artikel 246 van dit boek genoemde gronden onbevoegd is tot de voogdij, ontslaat de kantonrechter hem en vervangt hem door een andere voogd.
2) Hij doet dit op verzoek van de voogd, bloed- of aanverwanten van de minderjarige, de raad voor de kinderbescherming, schuldeisers of andere belanghebbenden, of ambtshalve.
3) Indien in geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij een van de in het eerste lid genoemde gronden zich voordoet ten aanzien van een van beide voogden, oefent de andere voogd het gezag over de kinderen alleen uit.
4) Zodra de grond van de onbevoegdheid is vervallen, herleeft de gezamenlijke voogdij.

Artikel 325. vervallen

짠 7. Ondertoezichtstelling van onder voogdij staande minderjarigen

Artikel 326. 1) Kinderen die onder voogdij staan van natuurlijke personen, kunnen onder toezicht worden gesteld.
2) Op deze ondertoezichtstelling zijn de bepalingen der artikelen 254 t/m 265 van dit boek van overeenkomstige toepassing, met dien verstande nochtans, dat de ondertoezichtstelling en de verlenging daarvan ook door de voogd kunnen worden verzocht.

짠 8. Ontzetting van voogdij

Artikel 327. 1) Indien de rechtbank dit in het belang van die minderjarigen noodzakelijk oordeelt, kan zij een voogd ten aanzien van een of meer tot een zelfde voogdij behorende minderjarigen ontzetten op grond van:
a. slecht levensgedrag;
b. misbruik van zijn bevoegdheid, verwaarlozing van zijn verplichtingen, of de omstandigheid dat hij niet in staat is tot een behoorlijke uitoefening van zijn voogdij;
c. de omstandigheid, dat hij op een der beide voorgaande gronden van een andere voogdij - of op overeenkomstige gronden van het ouderlijk gezag - is ontzet;
d. de omstandigheid, dat hij in staat van faillissement verkeert of dat ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is;
e. de omstandigheid, dat hij in persoon, of dat zijn vader, moeder, echtgenoot of kind met de minderjarige een proces voert, waarbij diens staat of een aanmerkelijk gedeelte van diens vermogen betrokken is;
f. onherroepelijke veroordeling:
1째. wegens opzettelijke deelneming aan enig misdrijf met een onder zijn gezag staande minderjarige;
2째. wegens het plegen tegen de minderjarige van een der misdrijven, omschreven in de titels XIII-XV en XVIII-XX van het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht;
3째. tot een vrijheidsstraf van twee jaar of langer;
g. het in ernstige mate veronachtzamen van de aanwijzingen van de gezinsvoogdij-instelling of belemmering van een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 261;
h. het bestaan van gegronde vrees voor verwaarlozing van de belangen van een onder zijn gezag staande minderjarige, doordat hij de minderjarige terugeist of terugneemt van anderen, die diens verzorging en opvoeding op zich hebben genomen;
i. de omstandigheid dat hij niet beschikt over de ingevolge artikel 2 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie vereiste beginseltoestemming.
2) Onder misdrijf worden in dit artikel begrepen medeplichtigheid aan en poging tot misdrijf.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten