vrijdag 25 september 2009

Bijlage les 4

Stellingen:
*Vrouwen moeten het huwelijk in als maagd.
*Een huisarts moet dag en nacht beschikbaar zijn.
*Medicijnen zijn verslavend.
*Moeders moeten altijd hun kinderen toegewezen krijgen
*Een kind kan alleen door eenmoeder opgevoed worden.
*Kinderen mogen vanaf 12 jaar inspraak krijgen over bij welke ouder ze willen wonen.
*Vrouwen mogen niet roken en alcohol drinken tijdens de zwangerschap.

Arts/ patient:
*De arts doet het woord de patient luisterd.
*De arts weet het beste wat de patient heeft hij/zij heeft er voor geleerd.
*De tijd van de arts is kostbaarder dan van de patient(wachten)
*De arts weet welke informatie de patient wel/niet aankan.
*De arts weet welke klachten serieus zijn en wat gezeur is.
*De patient denkt hij is de dokter,hij/zij zal het wel weten.

Ouders/ kind
*Kind hoort dankbaar te zijn.
*kind hoort te luisteren respekt te tonen.
*Kind hoort zonder commentaar te doen wat de ouders zeggen.
*Kind moet het beste ervan maken,anders is het een schande voor de ouders.
*Kind moet later ouders verzorgen/beschermen.
*Ouders moeten hun kind onder de duim houden.
*Ouders zijn verantwoordelijk voor het gedrag en de toekomst van het kind.
*Ouders mogen hun onzekerheden niet laten zien.
*Ouders weten wat het beste is voor het kind.
*Ouders en kinderen houden van elkaar.
*Familie hoort altijd voor elkaar klaar te staan.

Direkteur/ Werkneemster -Werknemer
*Als je je mond open doet krijg je ontslag.
*Je moet luisteren naar en doen wat de direkteur zegt.
*De direkteur heeft het voor het zeggen;als jij iets wilt,dan moet je hem/haar ompraten vleien enz.
*De verantwoordelijkheden van de direkteur zijn zwaarder dan die van de anderen,daarom krijgt hij/zij meer betaald.
*De direkteur heeft meer geleerd en weet het daarom beter.
*Werknemers doen niets als je ze niet verteld wat je ze moet doen.
*Zonder direkteur loopt het in het honderd.
*Werknemers lopen de kantjes eraf als je ze niet in de gaten houdt.
*De direkteur werkt altijd,werknemers zijn om 5 uur vrij.

Broer/Zus.
*Broers weten het beter als hun zusters.
*Broers mogen en kunnen meer.
*Broers moeten leren/hogerop.
*Broers zijn handig,doen de klusjes.

Onderwijzer/Leerling.
*De leraar weet alles maakt nooit fouten.
*De leraar spreek je niet tegen,dan ben je brutaal.
*De leraar bepaald wat belangrijk is om te leren.
*Kennis is belangrijker dan hoe ga je met elkaar om.
*Kinderen zijn lui lastig.
*De leraar heeft de macht om jou te beoordelen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten